Moderne Belgische schilderkunst na 1945 |
Artikelen | |||||||
Lezing bij de tentoonstelling 'Collectie Simon: meesterwerken van moderne Belgische schilderkunst' in het Singer Museum Laren, door Jacqueline Vontobel In de zalen van de tentoonstelling komt u een dwarsdoorsnede van de Belgische moderne kunst tegen. Werken van Belgische kunstenaars, die hun eigen handschrift gevonden hebben door beďnvloeding door Europese kunststromingen zoals het realisme, symbolisme, impressionisme, expressionisme en surrealisme. U komt bekende namen tegen, die de Belgische kunst vertegenwoordigen, zoals bijvoorbeeld Constantin Meunier, Leon de Smet, James Ensor, Leon Spilliaert, Theo van Rysselberghe, Rik Wouters, Gustave de Smet, Constant Permeke, Frits van den Berghe en René Magritte. In de laatste zaal van de tentoonstelling bevinden zich de abstracte werken, die onder de noemer Jeune Peinture Belge gegroepeerd zijn. Jeune Peinture Belge is de naam van een vereniging die op 3 juli 1945 is opgericht. Officieel bestond deze vereniging vrij kort, namelijk tot 1948. Het jaar 1945 betekende een belangrijke herstart voor kunstenaars. Het einde van de Tweede Wereldoorlog. Opnieuw een begin. Werken in vrijheid. Tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden de kunstenaars voor zichzelf gewerkt. De musea waren gesloten. De cultuurontwikkeling stagneerde. Na 1945 vindt er in de kunst een omwenteling plaats. Leden van de Jeune Peinture Belge zoals Louis van Lint, Gaston Bertrand en Anne Bonnet, die aanvankelijk in een figuratieve stijl werkten, kiezen omstreeks 1947 voor de abstractie. La Jeune Peinture Belge was gevestigd in Brussel. Deze vereniging had niet alleen schilders en beeldhouwers in haar ledenbestand maar ook industriëlen en advocaten. René Lust, een Brussels advocaat was in die drie jaren een bevlogen en actieve voorzitter. Wanneer hij in 1948 plotseling sterft wordt de vereniging ontbonden. De doelstellingen van deze vereniging waren: in België en in het buitenland de jonge schilders en beeldhouwers te promoten, tentoonstellingen te organiseren, publicaties te verzorgen en beurzen te vergeven. Er zijn daadwerkelijk een aantal tentoonstellingen in binnen- en buitenland gerealiseerd, waarbij in Brussel, Oostende, Parijs, Bordeaux, Den Haag, Amsterdam, Stockholm, Zürich en zelfs in Buenos Aires schilderijen van v an Lint, Bertrand en Anne Bonnet te zien waren. Van een schildersschool is er geen sprake, de leden van de Jeune Peinture Belge hebben nooit in een collectieve stijl geschilderd. Ze gaven wel een gezamenlijk karakter aan hun werk. En dat karakter ligt in de heldere en gevoelige verstandelijkheid van hun stijl. Dat wil zeggen, hun zin voor ordening van de compositie en de aandacht voor de kleurtonen. De meeste leden van de Jeune Peinture Belge (met uitzondering Pierre Alechinsky) lieten zich in hun werkproces niet door toeval van de materie leiden. Belangrijk is ook te weten, het onderscheid tussen de zogenaamde zuivere warme vormen van de lyrische abstractie en de zuivere geometrische vormen van de koude abstractie . De leden van de Jeune Peinture Belge behoren vooral tot de warme lyrische abstractie. Zelfs Luc Peire, die hier ook vertegenwoordigd is, toont met zijn ‘koele’ composities – in verhouding met de andere werken - een verbinding met de werkelijkheid. Want de vertegenwoordigers van de lyrische abstractie hebben nog een band met de werkelijkheid. Dat wil zeggen, dat hun abstracte vormen nog een oorsprong hebben in de werkelijkheid. Vaak beeldden zij herinneringen uit aan steden, landschappen of personen. De vertegenwoordigers van de koude geometrische abstractie bouwen hun compositie op van autonome lijnen, kleuren en vlakken, die als het goed is, geen verwijzingen meer naar de werkelijkheid tonen. Ze bouwen voort op de bevindingen van De Stijl beweging uit de jaren 20 en 30. Na de Tweede Wereldoorlog vertegenwoordigen bijvoorbeeld de Belgische schilders Jo Delahaut en Joseph Ongenae deze richting.
Louis van Lint (Sint-Joost-ten-Node 1909 – Wezembeek 1987) behoort in 1945 tot de oprichters van de Jeune Peinture Belge. Bij hem zien we ook in zijn abstract werk vanaf 1947 de band met de werkelijkheid. Van Lint blijft experimenteren met zuivere kleuren en vormen die volgens hun structuur nog steeds aan een landschap of stad laat denken. Voor van Lint is beweging belangrijk. Zoals bijvoorbeeld bij Vlucht van de meeuwen uit 1950. Dit werk lijkt op een ,vanuit een vogelperspectief geschilderd landschap met velden. Daarbij suggereren de witte vlakken de vlucht van vogels. De afzonderlijke wit/beige lijnen benadrukken de beweging. In Kermis uit circa 1951 vormt de beweging de belangrijkste rol in de compositie. De beweging ontstaan vanaf het centrum van de compositie en spreidt zich uit naar alle kanten. Hier zijn het grijze lijnen die de beweging onderstrepen. Door de cirkelvorm aan de bovenkant van de compositie kun je een bewegende figuur herkennen. De titel Kermis suggereert het al, de lijnen en vormen tonen de beweging van een draaimolen. Tonen de werken Vlucht van de meeuwen en Kermis nog afzonderlijk geschilderde lijnen en keurig geschilderde afgebakende kubistische vlakken, constateert men in Herfst uit 1975 een veel meer soepel verlopend golvend lijnenspel. We zien in deze compositie niet meer zo de heftige dynamische beweging van Kermis, maar de lijnen tonen veel meer een rustig glijdende beweging. De door het lijnenspel ontstane vlakken zijn niet hoekig of geometrisch, maar rond en organisch. Voor de meer lyrische atmosfeer zorgt natuurlijk ook de kleurkeuze van de schilder. Hij kiest voor rustige neutrale kleuren: de herfstkleuren bruin/oranje, beige en grijs. Het rood van Kermis onderstreept natuurlijk veel meer het dynamische karakter. Bij Herfst lijkt het als of de herfstbladeren door de lucht dwarrelen. Toch vormt zich bij deze compositie ook een soort centrum waaromheen de lijnen en vormen zich bewegen.
Gaston Bertrand (1910 Wonk –1994 Brussel) schilderde eerst interieurs, figuren en landschappen. Deze thema’s werden vervolgens steeds gestileerder weergegeven totdat de kunstenaar bij de abstracte compositie eindigde. Bertrand kiest hier voor de zachte tonen: voor wit, lichtgeel, donkergeel, staalgrijs, blauw, licht en donkerbruin en soms rood en behandelt deze kleuren in dun uitgestreken verflagen. Daardoor krijgt het werk door de kleuren en lijnen een zekere vergeestelijking en melancholie. In Compositie uit 1948/52 schildert hij geometrische kleurvlakken die langs elkaar schuiven. Hij schildert met blauwe, witte en bruin - grijze kleuren. De getekende geometrische vormen suggereren een perspectief , verkregen door verdwijnpunten naar de achtergrond toe, maar ontkennen deze ook weer. Dit is zeker het geval wanneer de toeschouwer zijn aandacht op het middengedeelte van de compositie richt. De bruine en grijze vormen aan de linker en rechter kant van de compositie suggereren muren in de buitenlucht; die indruk wordt natuurlijk extra versterkt door de blauwe kleur bovenaan. In Siena uit 1954 worden de geometrische vlakken preciezer gebruikt en hanteert de kunstenaar nog subtielere kleuren. We zien schakeringen van grijzen met daartussen kleine rechthoeken en banen met siena kleur geschilderd. Het ruimtelijke gevoel wordt niet door de diagonale lijn, zoals bij zijn Compositie, gesuggereerd maar door de licht verschuivende architectonische vlakken. Voor deze waarneming speelt de korte brede lijn geschilderd in blauw/groene kleur net boven het midden van de compositie een uiterst belangrijke rol. Bertrands werken behoren tot de warme abstractie , ondanks dat de compositie heel berekenend en geometrisch oogt. Want het suggereert een bepaalde werkelijkheid, alsof die als uitgangspunt genomen werd. Zijn schilderijen zijn ook nooit koel. Het toont sensibiliteit en rust. Zijn abstracte composities zijn niet overdadig of uitzinnig.
Ook Anne Bonnet (Brussel 1908-1960 Brussel) schilderde aanvankelijk figuratief ; ze schilderde portretten, stadsgezichten, havengezichten en interieurs. Voor haar ontwikkeling na de Tweede Wereldoorlog was het werk van James Ensor heel belangrijk. In haar schilderijen zouden de kleurtinten, de zachte groen/blauwen en het (soms gebruikte) sterke rood kunnen verwijzen naar haar beroemde Belgische voorganger uit Oostende. Overigens werd Ensor (Oostende 1860 - Oostende 1949) tijdens het bestaan van de Jeune Peinture Belge als erevoorzitter gekozen. Haar werk Totem uit 1953 doet zich voor als een collage. Het toont geometrische patronen die zich door elkaar stapelen en doorsnijden. Ze gebruikt graag driehoeken en cirkels. Door die cirkelvormen zou men van een tweedeling, van een boven– en ondergedeelte kunnen spreken. Maar zeker ook van een tweedeling van de linker en rechter kant van het schilderij. De linkerkant, zie de korte horizonlijn onderaan, suggereert, vanwege de gladde verftoets, een ondefinieerbare ruimtelijkheid. Daar tegenover dringen zich aan de rechterkant van de compositie de in turkoois geschilderde vlakken naar de voorgrond, naar de toeschouwer toe. Ze bedekken gedeeltelijk de organische rood/blauwe cirkelachtige vormen. Bij Verlaten Vesting uit 1953 constateert men ook weer de verschuivende vlakken in dezelfde blauwe, rode en beige kleuren. Hier wordt de suggestie gewekt van een horizon, die dan weer ontkend wordt. In tegenstelling tot haar Totem, dat meer organische menselijke vormen suggereert, zien we hier in haar vlakken architectonische vormen. De titel verwijst er ook naar. Joseph Lacasse (Doornik 1894 - Parijs 1975) is voor 1900 geboren en behoort daarmee tot een oudere generatie schilders. Hij vestigde zich al in 1925 in Parijs. Lacasse werkt al vanaf 1910 min of meer, op een abstracte wijze en komt omstreeks 1927 helemaal tot abstractie. Hier in Compositie uit 1969 suggereert de gele vorm de genoemde keivorm. Door zijn kleur denkt men aan een ruwe goudklomp omgeven door vuur. De beschreven werken van Louis van Lint, Gaston Bertrand, Anne Bonet en Joseph Lacasse vallen heel duidelijk onder de noemer lyrische abstractie omdat hun werken nog naar de natuur verwijzen.
Op het eerste gezicht denkt men anders over het werk van Luc Peire (Brugge 1916- Parijs 1994). Men heeft de neiging hem tot de groep van de zuivere koude geometrische abstractie in te delen. Maar dat is niet zo, ook werkt hij anders. Peire schilderde ook aanvankelijk in een figuratieve stijl. Dan volgt de overgang naar een meer abstracte stijl. In de literatuur wordt er op gewezen , dat aanvankelijk in zijn abstracte composities de ruimtes, het licht en de figuren zijn gebleven. Geleidelijk aan verdwijnt de figuur, of gaat over in een strenge vaste balk. In het begin schildert Peire het gelokaliseerde licht, later neemt de lichtbewerking het gehele doek in beslag. In zijn schilderij Abstractie uit 1957 is de ruimte gebleven en wordt gevuld met licht. Bij het werk van Peire valt de verticale geleding op, die hij al vroeger in zijn figuratief werk hanteert. Door zijn aandacht voor de verticale lijn krijgt zijn werk iets beweeglijks. De kleurbanen op de voorgrond stromen. Verticaliteit is voor hem heel belangrijk. Peire zei: “ Verticaal is activiteit, opgang, strijd voor mij het leven zelf”. Bij Peire wordt de lijn steeds zuiverder en scherper gehanteerd. De compositie oogt streng en precies . En toch, omdat dit werk een kamer suggereert past het niet binnen de zuivere geometrische abstractie. Het heeft teveel associaties. Zijn Abstractie uit 1957 toont een architectonische compositie. Men kan denken aan een interieur met een architectonische dragende zuil op de voorgrond en achter in de ruimte een zwart schilderij of gordijn. De ruimtelijkheid wordt nog versterkt door de gekleurde zwarte en wit/beige banen opzij. Het schilderij Prometheus uit 1963 oogt in eerste instantie veel 'abstracter' in de zin dat er minder associaties aan een interieur, aan een landschap, of aan figuren opgeroepen kan worden. Met behulp van de titel Prometheus (‘die vooruit denkt’) denkt de toeschouwer aan het Grieks mythologische verhaal, waar Prometheus het vuur, dat Zeus de mensen ontnomen had, heimelijk weer aan de mensen teruggaf. Prometheus werd als straf geketend aan de Kaukasus, een rots, waar een adelaar aan zijn lever knaagde, die telkens weer aangroeide. Prometheus werd door Heracles bevrijd. Prometheus geldt als een weldoener van de mensen die aan hen de beschaving bracht. Verwijst de rode kleur bij Peire naar vuur? En de witte schuine lijn naar de holle rietstengel waarin de god het vuur uit de hemel naar de aarde bracht? Titels ontstaan bij Peire achteraf. Lijnen en kleur drukken volgens de schilder zijn emoties uit. Dit is weer een argument om zijn werk niet binnen de koude geometrische abstractie te plaatsen. Want deze stroming beoogt zuiver objectief te zijn.
Een van de laatst toegetreden leden van de Jeune Peintur Belge is Pierre Alechinsky, geboren in 1927 in Brussel en nog enig overlevende kunstenaar in deze zaal. De eerste schilderijen van hem zijn eveneens in een figuratieve stijl geschilderd . En vervolgens begint bij hem ook de overgang naar abstractie, naar een grens van figuratie en abstractie. Hij was bevriend met Louis van Lint. Rond 1950 tonen sommige werken van Alechinsky een vormovereenkomst met die van Lint. Later ontstaan bij Alechinsky geen evenwichtige en vooral geen doordachte composities van geometrische vlakken meer. Alechinsky (citaten van Pierre Alechinsky) schildert spontaan en laat het toeval in zijn werk toe. Zijn kenmerkende roze, groene en blauwe kleuren worden zijn handschrift. Zijn kleurlijnen vor men een belangrijk element in zijn composities, omdat ze voor zijn innerlijke emoties staan. Via een andere vriend, de Belgische dichter Christian Dotremont komt Alechinsky in 1949 in aanraking met de Cobra groep in Nederland. Dotremont was vanaf het begin betrokken bij deze beweging. Aan de Cobraleden stond een nieuwe materialistische kunst voor ogen, waarbij het uitgangspunt het materiaal / de verf met al haar toevalligheden een grote rol speelt. De jonge Alechinsky toont zich enthousiast daarover, maar was gedurende de Cobratijd (die duurde van 1948-1951) vooral organisatorisch bij deze beweging betrokken. Zijn eigen handschrift had hij nog niet gevonden. Hij organiseerde in 1951, door het wegvallen van de zieke Drotemont de laatste Cobra tentoonstelling in Luik. Alechinsky is in Brussel geboren en studeerde daar eerst typografie en boekillustraties. In 1947 treedt hij toe tot de Jeune Peinture Belge en in 1949 tot de Cobra. In 1951 vestigt hij zich in Parijs. In 1955 vertrekt hij naar Japan en maakte daar een film over Japanse kalligrafen. Hij vindt bij de kalligrafen de natuurlijke houding bij het werkproces waarnaar hij zelf op zoek was. Hij verdiept zich intensief in deze Japanse kunstvorm en in hun wijze van werken. Als westerling leert hij hun lichamelijke manier van schilderen. Ze leggen het papier op de grond of tafel, waarbij de schilder zich erover heen kan buigen en zich vrij voelt in zijn bewegingen. Na een geconcentreerde inkeer uiten de Japanse kalligrafen hun ‘gebundelde’ scheppende krachten en brengen deze zonder aarzeling op papier. Hun vorm van werken vormt voor Alechinsky een belangrijke inspiratiebron. Daarnaast vindt er midden 50er jaren in Brussel een opleving van Cobra plaats. Het Brussels kunstcentrum Taptoe met zijn tentoonstellingsruimte, café en logeerruimte was het middelpunt. Asger Jorn (engelse quotes van Asger Jorn), een belangrijk Cobralid logeerde daar regelmatig en heeft ook in de ontwikkeling van Alechinsky een grote rol gespeeld. Zijn schilderij Avant personne uit 1960 toont net als bij de schilderijen van Jorn uit die tijd een veel vrijere omgang met het materiaal. Zeker als we dat vergelijken met de geometrische vlakkenopbouw van de werken van Gaston Bertrand, Anne Bonnet, Luc Peire, Joseph Lacasse en de lineaire bewegende vlakkenopbouw van Louis van Lint. . Al in de tijd van Cobra van 1948 – 1951 wordt gesproken van een schilderproces, dat uitgaat van de materie. Dit valt al te lezen in het manifest van Constant. Hij en Jorn vormden de theoretici van de Cobragroep. Ze benadrukken, dat de materie , de verf aan de kunstenaar de vormen suggereert. Niet een vooraf bedacht idee vormt het uitgangspunt , maar de wisselwerking tussen verf/materiaal en de handeling van de schilder is belangrijk. De materie, ook toevalligheden van de verf, prikkelt de fantasie van de schilder. Er ontstaan fantasiewezens zoals we dat zien bij Avant personne uit 1960 van Alechinsky. Men kan er een grote vogel en een kleinere van opzij in zien. Deze wezens, die altijd weer bij Alechinsky en bij Jorn voorkomen, staan voor een mythische werkelijkheid. Ze staan symbool voor een zekere magie, een verbintenis met de natuur, die de moderne mens verloren heeft. De verloren magie – ik refereer naar uitspraken van Asger Jorn - moet terug in het moderne leven en deel uitmaken van het alledaagse leven. Kunst en leven moeten weer een eenheid gaan vormen. Het schilderij Verloren uit 1961 toont meer kleuren. Alechinsky voegt hier warme gele en rode kleuren aan toe. Bij dit schilderij valt meer een voorgrond te bespeuren. Men krijgt de indruk verschillende motieven – figuren, dieren – te zien die in de groene ruimte - misschien in het gras – geplaatst zijn. Bij Avant Personne is de voorgrond – het motief – veel meer met de achtergrond geďntegreerd. Over het hele oppervlak is meer de schilderhandeling te bemerken en dit toont weer de emotionele betrokkenheid van de schilder. Tot slot wil ik nog opmerken dat het abstract schilderen na de Tweede Wereldoorlog een tijdsbeeld is. In Amerika behoren de op de grens tussen figuratie en abstractie schilderende kunstenaars tot de abstract expressionisten. In België spreekt men van de Jeune Peinture Belge. In Frankrijk bestaat de groep Jeune Peinture Français. Dit betreft de Franse tegenhanger, met onder andere de bekendste schilder Jean Bazaine in hun midden. Jean Bazaine heeft veel over de gelijknamige Franse groep geschreven. Bazaine heeft België bezocht en een voordracht gehouden. Louis van Lint bijvoorbeeld bewonderde deze Franse kunstenaar zeer. De Fransen en Belgen hadden met elkaar contact. Bijvoorbeeld was er in 1945 in het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel een tentoonstelling van de Fransen te zien. En omgekeerd toonden in de Galerie France in 1946 in Parijs de Belgen hun werken. Sommige kunstcritici menen, dat de Franse groep de Belgen beďnvloed heeft. Andere zien alleen een zeker ‘encouragement’, een aanmoediging van de kant van de Franse schilders naar de Belgen toe om met hun eigen ontwikkeling tot een abstracte vormtaal door te gaan. De Belgen worden dan gezien als een groep kunstenaars, die autonoom en onafhankelijk hun kunst uitoefenden. Jacqueline Vontobel Redactie: We bedanken Jaqueline Vontobel hartelijk voor het beschikbaar stellen van de tekst van haar lezing, die een belangrijke bijdrage vormt aan onze artikelenreeks over de abstracte kunst. De besproken tentoonstelling in het Singermuseum is afgesloten, de catalogus is aldaar nog verkrijgbaar. | ||||||||